De Amerikaanse religiewetenschapper Melford Spiro stelde enkele decennia geleden dat je religie niet te breed moet definiëren. Religie is gewoon het geloof in het bestaan van hogere machten, zoals God. Maar is het ‘echte’ bestaan van God nodig om religieus te kunnen zijn? Marriëtte Pullen, regelmatig auteur in onze rubriek ‘Vrijzinnige vragen’, zet vraagtekens achter Spiro’s definitie van religie. Zij neemt ons mee naar een van haar lezingen…
Kunt u ons vertellen of God bestaat?
De aardige mevrouw aan de telefoon stelde zich voor als de secretaresse van een serviceclub in het westen van het land.
Of ik een lezing voor de club wilde houden.
Nadat we wat vriendelijk heen en weer hadden gepraat over de woonplaats, de club en zijn leden en ons gemeenschappelijk contact, vroeg ik haar wat het onderwerp van de lezing zou moeten zijn.
‘Over God graag. Dat zouden onze dames heel interessant vinden!’
Ik verslikte me in mijn koffie.
‘Dat zou dan wel een heel lange lezing worden zonder duidelijke conclusie’, waarschuwde ik.
Maar dat gaf niet.
De avond verliep prettig en het gehoor was geïnteresseerd. Ik vertelde over godsbeelden van verschillende culturen en verschillende periodes. Over de drie grote monotheïstische godsdiensten, de overeenkomsten en verschillen. Over het ontstaan en de verspreiding van het christendom en hoe dat mede onze eigen cultuur had gevormd.
Toen was het tijd voor vragen.
Ik had me voorbereid op vragen als over het ontstaan van de Bijbel, de historische werkelijkheid ervan en de functie van religies in het algemeen. Over de bandbreedte van de vrije wil ook.
Een hand ging de lucht in: ‘Bestaat God?’
Gelukkig had ik nu geen kop koffie in mijn hand.
Ik viel even stil. Een moment waarin ik probeerde mijn gedachten te ordenen.
‘Eén van de antwoorden die ik daarop zou kunnen geven’, zei ik, ‘is dat wanneer u gelooft dat God bestaat, Hij ook bestaat. Omdat Hij dan in uw spreken en handelen zichtbaar wordt’.
Dat was niet het antwoord dat ze wilde horen.
‘Ik denk’, vervolgde ik, ‘dat wij uiteindelijk maar heel weinig concreet over God kunnen zeggen. Niet voor niets noemt de theoloog Karl Barth hem de ‘Gans Andere’. Niet zomaar te vatten in menselijke begrippen.
Als we naar enorme diversiteit in de natuur kijken, naar het oneindig uitdijende heelal, naar 4,2 miljard jaar van evolutie van het leven, leven dat kwam en ging zonder dat er ooit een menselijk oog op viel, is er zoveel dat we niet kunnen begrijpen. Als er een God is, moet Hij dus oneindig veel groter en creatiever zijn dan wij ooit kunnen bevroeden en bevatten.
De Engelse Bisschop John A.T. Robinson vond daarom dat we God niet zomaar menselijke eigenschappen konden toedichten; we zouden een God gemaakt hebben naar óns eigen beeld en gelijkenis. En Robinson schreef de internationale bestseller ‘Honest to God’, waarin hij God niet langer als persoon of wezen zag, maar Hem ‘De Grond van ons Bestaan’ noemde. Hij ontdeed God van al het persoonlijke dat generaties christenen Hem toedichtten.
Maar pastoraal is dat natuurlijk een ramp. Want hoe kun je je hart uitstorten bij De Grond van ons Bestaan? Hoe kun je een relatie aangaan met een abstractie?’
Barth heeft dat goed begrepen. Zeker in zijn latere werk benadrukt hij Gods toewending naar de mens in het hier en nu. Die toewending neemt niets af van zijn goddelijkheid, maar benadrukt die juist met als ultieme culminatie dat hij mens met de mensen werd in Jezus. Daarin wordt de menselijkheid van God geschetst en dat is van groot pastoraal belang. Daar kan een relatie worden aangegaan op menselijke maat.
‘Wat denk je zelf?’ vroeg dezelfde dame.
‘Ik geloof in de verhalen’, antwoordde ik.
‘Ik geloof dat de verhalen uit de Bijbel en ook uit andere geloofstradities ons iets vertellen over de menselijke conditie. Als we ons beperken tot de Bijbel zien we daarin alles voorbijkomen: Verhalen van bedrog. Van moord en overspel. Van crisis op crisis. Maar we lezen ook van liefde en schoonheid. Van opoffering. Van grote gebaren en van kleine mensen. Van de loutering van de held. Veel van onze literatuur is daarvan afgeleid. De verhalen geven de zoekbeweging aan; het reiken van de mens naar iets (of iemand) buiten haar eigen macht, mogelijkheden en verantwoordelijkheid. Dat hebben we nodig. We hebben een adressant nodig. Ik denk dat God, of wie of wat wij God noemen, verborgen zit in onze verhalen’.
Hier en daar werd er bedachtzaam geknikt.
Hier en daar werd er nijdig met een hoofd geschud.
‘Ik had al aangekondigd’, eindigde ik, ‘dat dit een verhaal zonder duidelijke conclusie zou worden. Maar ik laat me graag verrassen!’
Geef een reactie